De kerken in onze dorpen zijn vaak historische gebouwen. Ze hebben allereerst een religieuze waarde, het zijn immers gebouwen die zijn toegewijd aan de eredienst. We vieren er ons geloof. Onze kerken zijn vaak gebouwen met een verhaal, ze zijn gebouwd door de generatie vóór ons, met liefde onderhouden, betaald met kwartjes en dubbeltjes van onze voorouders. Hierdoor zijn het ook “onze” gebouwen geworden en hebben ze een emotionele betekenis voor velen. Daarnaast zijn de kerken vaak monumenten of zelfs rijksmonumenten. We spreken vaak over cultureel erfgoed of over beeldbepalende gebouwen. Ze zijn bijzonder van betekenis wanneer we erin gedoopt zijn, getrouwd, onze opa of oma of ouders vanuit de kerk zijn begraven. In onze dorpen zijn de kerken vaak klassieke gebouwen met een rijke historie en niet zelden van binnen voorzien van kerkelijke kunst, bijvoorbeeld historisch beeldhouwwerk van bijzondere artistieke waarde. In de na-oorlogse uitbreidingswijken van de Limburgse steden werden ook nog tal van kerken gebouwd. Deze zijn vaak een stuk soberder en ook minder uitbundig qua architectuur, vaak eenvoudige vierkante gebouwen met vooral een functionele uitstraling. We zien dat deze kerken in Limburg ook weer als eerste zijn verdwenen door de ontkerkelijking.

Een kerk in een stadswijk heeft vaak een andere gevoelswaarde dan de dorpskerk. De dorpskerk is meestal een historisch gebouw met alle elementen zoals hierboven beschreven. Maar wat de ontkerkelijking betreft, dient zich hier dezelfde problematiek aan als in de wijken.

Hoe historisch, beeldbepalend en bijzonder ze ook zijn, kerkgebouwen zijn geen doel op zichzelf. Ze moeten dienstbaar zijn aan onze primaire taak: het Evangelie van Jezus Christus verkondigen. Vanuit dit perspectief gezien gaan we beleidsmatig om met onze kerkgebouwen. Primair willen we ze onderhouden.

Maar als dat om financiële redenen niet lukt, zien we het niet als onze kerntaak om deze gebouwen tegen elke prijs overeind te houden. Dat gaat eenvoudigweg niet. We zijn een kerk en geen stichting die zich inzet voor het behoud van cultureel erfgoed. Soms overlappen de doelen zich omdat onze gebouwen nu eenmaal bijzonder zijn. Als we om financiële- of bouwkundige- of organisatorische redenen keuze’s moeten maken, kiezen we noodzakelijk voor de inhoud en niet voor de vorm.

We zien de laatste decennia dat in Nederland heel wat kerken tegen de vlakte gaan. Het is onze voorname taak om de inwoners van onze dorpen, al dan niet parochiaan en wel of niet kerkelijk actief, erop te wijzen dat kerken niet automatisch blijven bestaan. Om hen ervan bewust te maken dat een kerk is als een verenigingsgebouw. Bij een rijksmonument kan een kerkbestuur subsidie ontvangen voor een deel van de onderhoudskosten. Maar dan nog zijn er grenzen. De kerken in onze dorpen worden geheel bekostigd door de kerkbijdrage van de eigen parochianen. Waar die bijdrage onder een bepaalde grens komt, houdt het bestaansrecht voor een kerkgebouw eenvoudigweg op.

Het is een reeële zorg in onze tijd. Menige gemeentelijke overheid stelt zich ook die vraag en organiseert daarom een kerkenvisie waarbij overheid en kerkbesturen met elkaar in gesprek gaan. Ook op bisdomniveau zijn er de laatste decennia stappen gezet om te komen tot een organisatorische hervorming. In 2022 is het bisdom ingericht volgens 52 federaties. Alle kerken in Limburg vallen vanaf die datum onder 52 kerkbesturen.

Het is een tamelijk nuchter verhaal. Vergelijk het aantal mensen dat in 1970 op zondag naar de kerk ging met dat van 2020. Het kerkelijk gevierde geloof is enorm verdampt en dat heeft onherroepelijk directe gevolgen voor de kerkelijke structuur. Vanuit onze core-business gezien zijn willen we geen beheerders zijn van voorbije structuren maar verkondigers van de blijde boodschap.

Waar vroeger de kerkgemeenschap er een enorm groot gebouw op kon nahouden is dat in de toekomst waarschijnlijk een veel kleiner en vooral betaalbaar gebouw, gerelateerd aan het aantal parochianen dat op zondag deelneemt aan de vieringen en kerkbijdrage betaald.